woensdag 12 december 2012

Waarom miljonairstaks kern van de democratie is


Hieronder delen we een artikel uit de wereld morgen, over politiek, democratie en bezit.

Het is een interessant artikel over de evolutie van stemrecht en (her)verdeling van macht.
Momenteel bij deze periode van crisis die toch reeds van 2008 ons leven beïnvloed is het tijd om na te denken over oplossingen om tot een eerlijke balans te komen.
Wat volgens mij centraal staat is het zelfbeschikkingsrecht over het gebruik van onze eigen tijd.
Graag deel ik deze tekst met u, indien u suggesties of opmerkingen heeft kan u  hier mailen.


Waarom miljonairstaks kern van de democratie is

Een grote meerderheid van de bevolking is voorstander van een vermogensbelasting. Bij de politici ligt dat anders en dat is geen toeval. Marc Vandepitte legt uit waarom de miljonairstaks een van de beste bewaakte taboes is van ons politiek systeem.
Waarom miljonairstaks kern van de democratie is
plutocratie
Ons politiek bestel zoals we dat vandaag kennen, is het resultaat van een lange wordingsgeschiedenis, met daarin een aantal scharniermomenten. In wat volgt staan we stil bij drie zo’n belangrijke momenten en zoomen we in op de fundamentele kwestie van de verdeling van de rijkdom.

Griekenland: de wieg van de Westerse democratie

De grondleggers van het politiek denken in het Westen werden al geconfronteerd met een fundamenteel dilemma. Democratie betekent letterlijk dat de macht bij het volk ligt en dus bij de arme(re) meerderheid. Maar, als die armen hun numeriek overwicht daadwerkelijk inzetten om hun (economische) belangen te doen gelden, dan is het snel afgelopen met de rijkdom en privileges van de elite en dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Plato (427-347 v.Chr.) wond er geen doekjes om, hij verzette zich krachtig tegen een democratische staatsvorm. Een democratie dwingt namelijk de politici om de bevolking alles te geven waar ze om vraagt. Het gaat daarbij volgens de wijsgeer meestal om grillen, omdat de gewone mensen niet ontwikkeld zijn en dus vooral hun pleziertjes en lagere verlangens nastreven. Zoiets leidt uiteraard niet tot een goed functionerend bestel. Een goedwerkende staatsvorm veronderstelt daarentegen controle op de burgers, want teveel vrijheid leidt tot tirannie
Die controle betreft volgens Plato ook het bewustzijn. De regering moet toezicht houden op culturele aangelegenheden opdat het denken van de burgers op een juiste manier gevormd zou worden. Enkel de juiste ideeën worden toegelaten, verkeerde ideeën zijn verboden. Kunstenaars en ambachtslieden zijn verplicht om de juiste strekking te volgen. Het regeren zelf komt toe aan de filosofen want zij beschikken over de wijsheid die daarvoor nodig is.
Zijn leerling Aristoteles (384-322 v.Chr.) laat wat meer opening en vrijheid toe, maar ook hij is gekant tegen een democratische staatsvorm. Een democratie is in zijn ogen een ontaarding van de ideale ‘burgergemeenschap’, omdat ze in het voordeel is van de armen en zich niet richt op de volledige gemeenschap. “In de democratie zijn de armen koning omdat ze met meer zijn en omdat de wil van het grote aantal de kracht van wet heeft.” En dat is geen goede zaak.

Democratie is volgens Aristoteles een ontaarding van de ideale ‘burgergemeenschap’, omdat ze in het voordeel is van de armen en zich niet richt op de volledige gemeenschap.

Voor Aristoteles is alleenheerschappij uit den boze en is politieke discussie belangrijk. Tirannie en oligarchie (rijken die de macht exclusief uitoefenen), zijn net zoals democratie ontaarde staatsvormen. In zijn zienswijze is het politieke debat echter beperkt tot een kleine elite, van ongeveer tien procent van de Griekse polis. [Raimundo, 17; Novack 28-31] Het gaat om de ‘vrije’ mannen, d.w.z. mannen die hun kost niet moeten verdienen. Slaven, vrijgelatenen, vreemdelingen, vrouwen, maar ook kleine boeren, handwerkers, ambachtslui, winkeliers en handelaars worden uitgesloten van het politieke leven.
Wat onthouden we van deze twee grondleggers van de Westerse democratie?
  1. Er is een kleine elite die het voor het zeggen heeft. De onderklassen (de meerderheid) worden onder de knoet gehouden. Zij krijgen geen stem in de besluitvorming en bewustzijnscontrole van die groep is belangrijk.
  2. Binnen de kleine elite is tegensprekelijk debat nodig. Tirannen of dictators worden geweerd.
  3. Het zijn niet de rijken die de macht (rechtstreeks) uitoefenen, dat gebeurt door een ‘politieke’ klasse of door een beperkte minderheid.

De burgerlijke revoluties

Een tweede scharniermoment in de wording van het westers politiek stelsel is de Franse Revolutie. Op 14 juli 1789 bestormt een grote menigte de Bastille en maakt een eind aan het feodaal regime in Frankrijk. Er wordt een nieuwe Assemblée (parlement) ingesteld. Maar de meningen zijn sterk verdeeld, letterlijk tussen links (jacobijnen en de meer gematigde girondijnen) en rechts (de aristocraten).
De jacobijnen, onder leiding van Robespierre, sturen aan op algemeen stemrecht (voor mannen), een progressief belastingsstelsel, gratis onderwijs, afschaffing van de slavernij in de kolonies, … De rechtervleugel ziet dat allemaal niet zitten en slaagt er daarentegen in om de wet Le Chapelier in 1791 te laten stemmen, waardoor vakbonden en stakingen verboden worden.  
De situatie polariseert snel. In 1792 zet zich een radicalisering door onder impuls van de jacobijnen. Er komt algemeen stemrecht, een maximumprijs op levensmiddelen en er volgen heel wat andere sociale en antiklerikale maatregelen. Dat gebeurt echter in een sfeer van escalerend geweld, de zogenaamde Terreur.
Rechts vreest dat de privilegies (rijkdom) van de opkomende burgerij en de bezittende klasse zullen sneuvelen. Boissy d'Anglas, lid van de rechtervleugel van de Assemblée, drukt het zo uit: “Je moet in ieder geval het bezit van de rijken beschermen. … We moeten geregeerd worden door de besten; de besten zijn diegene die het best opgeleid zijn en het meest geïnteresseerd zijn om wet te handhaven. … Een land dat bestuurd wordt door de eigenaren is een sociale orde, het land waar niet-eigenaars besturen is een natuurlijke orde.”

“Je moet in ieder geval het bezit van de rijken beschermen. Een land dat bestuurd wordt door de eigenaren is een sociale orde, het land waar niet-eigenaars besturen is een natuurlijke orde.” Boissy d'Anglas

In juli 1794 slaat rechts keihard terug en schakelt de linkervleugel uit. De gegoede burgerij neemt opnieuw het voortouw. De maximumprijs op levensmiddelen wordt afgeschaft en er wordt een tweekamerstelselingevoerd. De Senaat, die uit de adel en rijke burgerij bestaat, dient als buffer tegen de Kamer, waar de lagere klassen vertegenwoordigd (kunnen) zijn. Radicale maatregelen kunnen in de Kamer wel goedgekeurd worden, maar ze moeten ook nog bekrachtigd worden in de Senaat.
Voor Montesquieu, de theoreticus van de scheiding der machten, was zo’n tweekamerstelsel precies een voorwaarde voor die scheiding der machten: “De mensen zijn niet in staat om zelfstandig te regeren, daarom zijn we aangewezen op professionals van de macht” (professionnels du pouvoir). De rijken met andere woorden, of minstens hun vertegenwoordigers.
Te radicale ideeën worden de pas afgesneden. De journalist Babeuf pleit voor een grote herverdeling van de rijkdom, een pensioenleeftijd op zestig jaar, gratis voedselbedeling voor de hongerlijdende bevolking, nationalisering van de buitenlandse handel, … In 1796 wordt hij opgepakt en ter dood veroordeeld.
In 1799 is de situatie in Frankrijk bijzonder onrustig. Om te verhinderen dat de radicale jacobijnen de macht weer zouden grijpen komt er eenstaatsgreep onder leiding van Napoleon. Hij trekt alle macht naar zich toe, ontbindt de Kamer en laat enkel nog de Senaat werken. Er komt ook eencijnskiesstelsel.
Enkel de begoede burgers krijgen nog stemrecht en kunnen zich laten vertegenwoordigen in het parlement. In de liberale traditie staat het principe ‘No taxation without representation’ (geen belasting zonder vertegenwoordiging) centraal. Maar eigenlijk is het hier vooral het spiegelbeeld ervan dat telt: ‘No representation without taxation’. [Soboul, 90-103; Losurdo, 20]
Met Napoleon krijgt de nieuwe republiek definitief vorm. De aristocratie is verslagen, het plebs is onder de knoet gehouden en radicale ideeën werden uitgeschakeld. Het tijdperk van de burgerij en het liberaal gedachtegoed breekt aan. Dat gedachtegoed staat wel voor een fundamenteel dilemma. Omdat het gekant is tegen de feodaliteit en de absolute macht van de koning is de liberale traditie voorstander van een representatief systeem.
Maar zo een representatief systeem houdt het gevaar in dat de onderste klassen omwille van hun getal hun wil zullen opdringen, en meer bepaald een herverdeling van de rijkdom zullen proberen afdwingen. Daarom moet er een politiek systeem komen dat de schijn geeft van representativiteit maar dat gelijktijdig de meerderheid politiek neutraliseert. [Losurdo, 8] Dat gebeurt op dat moment door de invoering van de twee kamers en door een cijnskiesstelsel. (Het meervoudig stemrecht in België is een variant van dat laatste.)
In Engeland zijn er vergelijkbare evoluties. John Locke, de Engelse theoreticus van de Westerse democratie, waarschuwde al in de zeventiende eeuw voor het gevaar dat een politieke democratisering met zich kon meebrengen voor de bezittende klasse. Voor deze filosoof is het privébezit absoluut en onaantastbaar, zelfs ten aanzien van een verkozen regering: “de opperste macht kan van niemand een deel van zijn eigendom afnemen zonder diens toestemming”.
Volgens Locke heeft “de overheid geen ander doel, dan het behoud van bezit”. Het tweekamerstelsel en het cijnskiesrecht zorgt ervoor dat de vrees van Locke geen realiteit kan worden. Het cijnskiesstelsel wordt pas in 1867 afgeschaft. In België duurt dat zelfs tot 1918.

“De overheid heeft geen ander doel, dan het behoud van bezit.” John Locke

In de VS wordt de grondwet in 1787 opgesteld in functie van de rijke bovenlaag. De visie van Alexander Hamilton, de eerste minister van financiën, spreekt boekdelen: “Alle gemeenschappen verdelen zich in de weinigen en de velen. De eerste groep wordt gevormd door de rijken en de tweede groep is de massa van het volk. … De massa’s zijn turbulent en wisselvallig, ze beoordelen of beslissen zelden juist. Geef daarom aan de eerste klasse een duidelijke, permanent aandeel in de regering. Zij controleert de onstandvastigheid van de tweede klasse. … Kan een democratische vergadering, die jaarlijks mee wisselt met de massa van het volk, verondersteld worden om het algemeen belang na te streven?”
In de VS hoeft de burgerij niet af te rekenen met de feodale adel. Daar worden vooral beperkingen opgelegd aan de onderste lagen van de bevolking. Indianen, zwarten, de nieuwe immigranten en analfabeten worden gewoon uitgesloten. Armere bevolkingsdelen worden ontmoedigd door een verkiezingstaks en door de vereiste om zich te laten registreren. Het duurt tot een flink eind in de twintigste eeuw vooraleer alle VS-burgers stemrecht krijgen.
Tot op heden is de registratieplicht van kracht in de VS en dat is blijkbaar nog steeds een hoge drempel voor heel wat mensen. Zo’n dertig procentvan de kiesgerechtigden is tot op vandaag niet ingeschreven. Het gaat voornamelijk over mensen uit de onderste bevolkingslagen.
Het tweekamerstelsel zorgt er ook voor dat de bezittende klasse zich weinig zorgen hoeft te maken over de democratische besluitvorming. Vandaag bestaat bijna de helft van het Congres (senaat) uit miljonairs. Hun mediaan inkomen is driemaal zo hoog als dat van collega’s uit het Huis van Afgevaardigden en vijfentwintig maal zo hoog als het mediaan gezinsinkomen. De machtige lobby’s zorgen er bovendien voor dat de parlementairen eventueel ‘verkeerde’ voorstellen snel weer opbergen.

Bijna de helft van het Congres in de VS bestaat uit miljonairs. Hun mediaan inkomen is driemaal zo hoog als dat van collega’s uit het Huis van Afgevaardigden en vijfentwintig maal zo hoog als het mediaan gezinsinkomen.

Wat onthouden we van deze periode?
  1. De politieke macht blijft bij een kleine elite. Dat is cruciaal om het bezit van de rijken veilig te stellen; daar draait het uiteindelijk allemaal om.
  2. Er wordt gekozen voor een representatief stelsel zodanig dat de verschillende fracties (van de burgerij) vertegenwoordigd zijn en de adel niet meer de plak kan zwaaien.
  3. De meerderheid van gewone burgers wordt geneutraliseerd door de vertegenwoordiging te beperken (cijnskiesstelsel, meervoudig stemrecht, verkiezingstaks) of door die vertegenwoordiging in te dammen (tweekamerstelsel).

De revoluties van 1848 en de opkomende arbeidersbeweging

1848 is een zeer woelig jaar. In verschillende Europese landen hangt een broeierige sfeer. De rebellie begint in Frankrijk. De werkende bevolking is er niet tevreden over de gang van zaken en eist o.a. algemeen stemrecht. De vonk slaat over naar andere landen van het continent. Je kunt het wat vergelijken met de Arabische lente van 2011. De vaak gewapende opstanden worden overal bloedig neergeslagen, maar de geest is uit de fles. Op termijn is het algemeen stemrecht niet meer tegen te houden.
Uit de nederlaag trekt de ontluikende arbeidersbeweging de les dat politieke organisatie zeer belangrijk is om in de toekomst overwinningen te kunnen boeken. Daarbij zijn drie zaken essentieel.
  1. Om een vuist te maken op de werkvloeren moeten de werkers zich organiseren in vakbonden.
  2. Om de politieke strijd aan te gaan tegen de goed georganiseerde burgerij is een sterke arbeiderspartij nodig. [Abendroth, hfst. 3] 
  3. ‘Eigen’ kranten en tijdschriften zijn nodig om de volgzame mentaliteitvan zich af te schudden en zich te wapenen tegen de bewustzijnsvergiftiging van kerk, onderwijs en pers. [Losurdo, 105-111]
De burgerij ziet de bui hangen en zal de opgang van de arbeidersbeweging op de drie fronten spijkerhard bekampen. De filosoof Nietzsche, die later een belangrijke inspiratiebron zal zijn voor het fascisme, drukt het als volgt uit: “Ik keer me af van het socialisme, ten eerste omdat het naïefweg droomt van het goede, het ware, het schone en van gelijke rechten, en ten tweede van het parlementarisme en de kranten, want dit zijn de middelen waarmee de kudde zichzelf tot heerser maakt.”

“Ik keer me af van het socialisme, ten eerste omdat het naïefweg droomt van het goede, het ware, het schone en van gelijke rechten, en ten tweede van het parlementarisme en de kranten, want dit zijn de middelen waarmee de kudde zichzelf tot heerser maakt.” Nietzsche

De arbeidersstrijd en de vakbonden zullen te maken krijgen met genadeloze repressie. Militante arbeiders riskeren broodroof en gevangenisstraffen, tot zelfs levenslang. Stakingen en betogingen worden uiteengesabeld of uiteengeschoten. In België bijvoorbeeld kost de grote staking van 1886 aan meer dan twintig arbeiders het leven en er vallen honderden gewonden. In andere landen gaat het er vaak nog harder aan toe.
In de pers is de opkomende arbeidersbeweging kop van jut. Het zal een hele tijd duren vooraleer de syndicale organisaties erkend worden. In Frankrijk worden de vakbonden pas erkend in 1844. In de VS worden in 1890 de vakbonden de facto illegaal verklaard door de Sherman Antitrust Act. In België zal het duren tot begin de twintigste eeuw vooraleer de eerste collectieve arbeidsovereenkomsten worden gesloten.
Naarmate de arbeidersbeweging zijn radicaliteit afzweert vallen er minder dodelijke slachtoffers. Die radicaliteit wordt ook afgezwakt door het toekennen van hogere lonen voor een toplaag van beter geschoolde arbeiders, de zogenaamde arbeidersaristocratie. Deze toplaag krijgt gaandeweg meer invloed in de leiding van de syndicale organisaties. [Brepoels, 34-67]
De burgerij probeert de opkomst van sterke arbeiderspartijen electoraal te neutraliseren door het algemeen stemrecht zolang mogelijk tegen te houden. In België zal de strijd voor het algemeen stemrecht (voor mannen) meer dan een kwarteeuw aanslepen (1889-1918) en minsten twintig dodelijke slachtoffers eisen.
De burgerij en de parlementairen doen er alles aan om te verhinderen dat de numerieke meerderheid van de werkende bevolking zich vertaalt in politiek overwicht. In 1895 wordt zelfs een gemeentelijke kieswet gestemd die als doel heeft de socialisten uit de gemeentehuizen te bannen.
In de periode 1850-1920 neemt de strijd om algemeen stemrecht een centrale plaats in, en dat lijkt op het eerste zich een gevecht om politieke rechten. Maar bij het estblishment ging het in essentie om het behoud van zijn privilegies en vooral rijkdommen. De herverdeling van de extreem ongelijk verdeelde rijkdom kon en kan enkel op basis van gunstige krachtsverhoudingen en die vertaalden zich in die fase van de geschiedenis o.a. in het behalen van algemeen stemrecht.
Het is daarom geen toeval dat de invoering van (progressieve) belastingen, en dus de herverdeling van de rijkdom, heel sterk gebonden is aan de invoering van het algemeen stemrecht. In België was de belasting als percentage van het bnp het laagst onder het meervoudig stemrecht.
Het progressief belastingssysteem wordt pas gestemd in 1919, het jaar van de invoering van het enkelvoudig stemrecht. In Groot-Brittanniëwaren de belastingen halverwege de negentiende eeuw goed voor slechts 8% van het bnp. Tegen 1928, het jaar waarin het algemeen stemrecht wordt ingevoerd, bedraagt dat bijna 20%. Een gelijkaardige evolutie is te zien in de VS. Daar wordt pas vanaf 1913 een belasting ingevoerd op het inkomen.
Een andere strategie om het gevaar van de (opkomende) arbeidersbeweging te neutraliseren bestaat erin de top van arbeiderspartijen te ‘integreren’ in het systeem, waardoor ze hun radicaliteit laten varen. Dat gebeurt o.a. door subsidies van mutualiteiten en andere dienstverleningen, het openstellen van (aantrekkelijke) jobs in het overheidsapparaat en kleine sociale toegevingen. [Lis, 182-197; Brepoels, 57]

Een andere strategie om het gevaar van de (opkomende) arbeidersbeweging te neutraliseren bestaat erin de top van arbeiderspartijen te ‘integreren’ in het systeem, waardoor ze hun radicaliteit laten varen.

Deze strategie verloopt in West-Europa vrij succesvol: de meeste arbeiderspartijen laten gaandeweg elke radicaliteit vallen, integreren zich volledig in het systeem en stappen zelfs in regeringen die een antisociale politiek gaan voeren. [Petras & Veltmeyer, 37-38; Bihr] Daardoor zien de overgebleven linkse elementen in die partijen de noodzaak om zich af te scheuren en communistische partijen op te richten.
In het interbellum zullen deze partijen het mikpunt worden van het fascisme en zo goed als geliquideerd worden. [Hobsbawm, 151-171] Na WOII zullen de communistische partijen - in het kader van de Koude Oorlog - permanent onder vuur liggen door de media en het politiek establishment. [Depraetere & Dierickx] Het doel daarvan is dubbel: voorkomen dat ze een belangrijke electorale basis krijgen en hopen dat ze zich op den duur eveneens zullen integreren in het systeem. Ook die strategie verloopt in de meeste Europese landen succesvol.
Een andere succesrijke strategie, vooral in tijden van crisis, bestaat in het afleiden van de aandacht. De sociaaleconomische tegenstellingen worden naar de achtergrond geduwd door te focussen op andere, gevoelige thema’s. [Frank & Fuentes, 156] Vanaf de jaren tachtig zullen vooral nationalistische en rechts-populistische partijen uit dit vaatje tappen.
De sterke mediatisering van de politiek en de versimpeling van het maatschappelijk debat spreiden het bedje voor deze partijen. [Blommaert e.a.; Raes, 30-1] Niet de economische wanverhoudingen zijn het probleem, maar wel de vreemdelingen, de moslims, de bewoners van armere regio’s (Walen in België, Zuiderlingen in Italië, Spanjaarden in Catalonië) enz. Omwille van hun electoraal succes nemen de meeste andere partijen grote delen van dat discours over. Zo verdwijnt de sleutelkwestie van de ongelijke verdeling van de rijkdom helemaal uit het beeld.
Gezien die evoluties is het electorale gevaar m.a.w. zo goed als bezworen. Een meerderheid in het parlement vormt geen bedreiging meer voor de economische privilegies van een kleine minderheid. Maar, op zich is dat geen waterdichte garantie. De belangrijkste sociaaleconomische verwezenlijkingen zoals betaald verlof, afschaffing van kinderarbeid, werkloosheidsuitkering en zelfs het algemeen stemrecht, werden buiten de parlementen afgedwongen. De parlementen in de diverse landen hebben die verwezenlijkingen zolang mogelijk tegengehouden. Enkel onder druk van de straat of de werkvloer hebben ze het nodig wettelijk kader ervoor geschapen.
Met volgzame, ‘geïntegreerde’ partijen alleen kom je er dus niet. Wil je vervelende straatacties en stakingen zoveel mogelijk vermijden, dan moet je ook het bewustzijn in het gareel houden. Daartoe is controle over de pers cruciaal. Tijdens de Franse Revolutie was er een ongekende boost aan revolutionaire pers. Tussen 1789 en 1800 werden meer dan 1350 kranten gepubliceerd en zij speelden een zeer belangrijke rol in de mobilisatie van de massa’s, dat was ook al het geval in het oproer van 1848. Dat is de elite niet ontgaan. Net zoals Plato, zal ze de strijd aangaan tegen ‘verkeerde’ ideeën.
“De ideeën van de heersende klasse zijn de heersende ideeën” en de burgerij wil dat zo houden. In de negentiende eeuw worden daarom heel wat publicaties verboden of financieel drooggelegd door zware boetes. InDuitsland bijvoorbeeld worden alle progressieve bladen in 1878 bij wet gewoon verboden. Heel wat progressieve bladen verdwijnen naderhand ook omdat ze niet kunnen concurreren tegen de burgerlijke pers, die over veel meer kapitaal beschikt.
Met de komst van radio en televisie wordt de impact van de media op de publieke opinie nog veel groter. Maar niet getreurd, tegen het eind van de twintigste eeuw zijn de massamedia praktisch volledig in handen van het grootkapitaal. Van die rijke eigenaars kan je moeilijk verwachten dat ze van het schandaal van de extreme ongelijke verdeling van de rijkdom een punt zullen maken in ‘hun’ media.
Het omgekeerde kan je wel verwachten, dat ze namelijk een batterij aan argumenten zullen afvuren om die situatie goed te praten en iedereen zullen afschieten – vakbonden op kop – die aan die situatie wil tornen. Met de controle over de massamedia zijn de heersende ideeën in elk geval meer dan ooit de ideeën van de heersende klasse.
Eén kleine, maar belangrijke nuance is hier op zijn plaats. Zoals de Arabische lente aangetoond heeft, biedt de opkomst van het internet en de sociale media belangrijke nieuwe mogelijkheden om het bewustzijnsmonopolie te doorbreken.

Tegen het eind van de twintigste eeuw zijn de massamedia praktisch volledig in handen van het grootkapitaal en zijn de heersende ideeën meer dan ooit de ideeën van de heersende klasse, zij het dat het internet en de sociale media belangrijke nieuwe mogelijkheden bieden.

Uit deze periode onthouden we het volgende:
  1. Politieke, sociale en economische vooruitgang is er enkel gekomen door strijd, vaak bikkelharde strijd. Vooruitgang kwam er niet dankzij, maar ondanks het parlement. Het was de krachtsverhouding op de werkvloer en op straat die beslissend was.
  2. Controle op de media is cruciaal om de massa’s in het gareel te doen lopen. Die mediacontrole gebeurt repressief (verbod, boetes) of via de marktwerking, waarin de elite een gigantisch voordeel heeft.
  3. De elite heeft alles gedaan om algemeen stemrecht (zo lang mogelijk) te vermijden en eens dat het er was heeft ze alles in het werk gesteld om een politieke meerderheid onschadelijk te maken.
  4. Het verweer van het establishment tegen de opkomende arbeidersbeweging ging niet zozeer om politieke privilegies. Het draait voornamelijk om een mogelijke (her)verdeling van de rijkdom en dus om fiscaliteit.

Miljonairstaks: de kern van de democratie

De liberale traditie doet ons graag geloven dat ons politiek stelsel spontaan is gegroeid. Ma  ar dat idee doorstaat de toets van de geschiedenis niet. Politieke emancipatie is afgedwongen door langdurige, keiharde strijd en met zeer veel tegenzin van de elites. Het establishment was en is vooral bevreesd dat die emancipatie de economische privilegies zal aantasten.
Zij heeft in de loop van de geschiedenis zolang en zoveel mogelijk stokken in de wielen gestoken en allerhande trucs en filters bedacht om ervoor te zorgen dat ze de macht feitelijk bleef controleren en dat het niet tot een al te grote herverdeling van de rijkdom kwam.
Ze is daar grotendeels in geslaagd. Het huidig politiek systeem was en is bijzonder functioneel om de zeer ongelijke verdeling van de rijkdom in stand te houden. Het geeft aan de gewone mensen de schijn van medezeggenschap terwijl het de fundamentele economische ongelijkheid intact laat.
Enkel bij zware economische crises bleek en blijkt het systeem niet in staat om de schijn hoog te houden. Op zo een moment aarzelt de elite niet om het democratisch gehalte uit te hollen (technische kabinetten, kaderwetten, volmachten, …) of zo nodig zelfs helemaal uit te schakelen (fascisme in het Noorden en militaire dictaturen in het Zuiden). Op die momenten zie je de ware aard van het systeem.
Dat dit politiek stelsel bijzonder doelmatig is voor het in stand houden van de zeer ongelijke verdeling blijkt uit cijfers die hier op deze site al eens werden gepresenteerd:
  • de 10% rijkste Belgen bezit 50% van het totale Belgische vermogen, de 40% armsten bezitten nog geen 10% van het totale vermogen.
  • het gemiddelde vermogen van de 1% rijkste Belgen bedraagt 7,5 miljoen euro, of 20 maal zoveel als het gemiddelde.
  • de tien rijkste Belgische families beschikken samen over een vermogen van 42 miljard euro, dat is ongeveer zoveel als de 2 miljoen armste Belgen.
  • de families De Spoelberch, De Mévius en Vandamme hebben een vermogen dat precies evenveel is als het totale budget van de ziekteverzekering in 2012.
Een minimale belasting op het fortuin van deze multimiljonairs zou de pijnlijke en asociale bezuinigingsrondes in een klap onnodig maken en heel wat ruimte vrijmaken voor sociale projecten en tewerkstelling. Met zo’n miljonairstaks zouden we ook allang niet meer spreken van de eurocrisis.
Met een redelijke verdeling van de rijkdom zou het ondenkbaar zijn dat in een zeer welvarend land als België 1 op 7 van de bevolking arm is en dat1 op de 5 gezinnen met een laag inkomen hun medische zorg om financiële redenen uitstellen. Het zou de economie ook een boost gevenomwille van een verlaagde belastingsdruk op de lagere inkomens, wat op zijn beurt gunstig is voor consumptie en investeringen. Voor topeconoom Jeffrey Sachs is een grondige herverdeling van de rijkdom, en dus een miljonairtaks, een kwestie van “beschaving”. [Sachs 231]
Een vermogensbelasting, rijkentaks, miljonairstaks, of hoe je het ook moge noemen, ligt eigenlijk voor het grijpen. Maar het komt er maar niet van omdat het wellicht het meest bewaakte taboe is van ons politiek bestel. De economische ongelijkheid behoort tot het DNA van ons politiek systeem. Doorheen de geschiedenis heeft dit systeem zich precies gevormd en ontwikkeld om die ongelijkheid zo goed mogelijk in stand te houden.

De economische ongelijkheid behoort tot het DNA van ons politiek systeem. Doorheen de geschiedenis heeft dit systeem zich precies gevormd en ontwikkeld om die ongelijkheid zo goed mogelijk in stand te houden.

De geschiedenis is echter geen fataliteit, ook dat toont 150 jaar sociale strijd. Ondanks de controle op de media en ondanks het hardnekkig koesteren van het herverdelingstaboe, sprak zich onlangs driekwart van de Belgische bevolking uit voor een vermogensbelasting. Heel terecht, een rijkentaks behoort tot de essentie van een goed werkende democratie. Het wordt hoog tijd dat we die taks opnieuw op de agenda plaatsen en … afdwingen. Doet u mee?

Papieren bronnen

Abendroth W., ‘Sozialgeschichte der europäischen Arbeiterbewegung’, Frankfurt 1965.
Bihr A., ‘Entre bourgeoisie et proletariat. L’encadrement capitaliste’, Parijs 1989.
Blommaert J., e.a., ‘Populisme’, Berchem 2004.
Brepoels J., ‘Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?’ Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 1: 1830-1966’, Leuven 1977.
Comninel G., ‘Rethinking the French Revolution’, Londen 1987.
Depraetere H. & Dierickx J., ‘De Koude Oorlog in België’, Berchem 1985.
Deruette S. & Merckx K., De socialistische partij. Geschiedenis, mythen en feiten’, Berchem 1999.
Frank G. & Fuentes M., ‘Civil Democracy’, in ‘Amin S., e.a., ‘Transforming the Revolution. Social Movements and the World-System’, New York 1990, 139-180.
Hobsbawm E., ‘Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991’, Utrecht 1995.
Lis C., Soly H. & Van Damme D., ‘Op vrije voeten? Sociale politiek in West-Europa (1450-1914)’, Leuven 1985.
Losurdo D., ‘Démocratie ou bonapartisme. Triomphe et décadence du suffrage universel’, Parijs 2003.
Novack G., ‘Democracy and Revolution’, New York 1971.
Parenti M., Hoe de rijken de wereld regeren, Berchem 2012.
Petras J. & Veltmeyer H., ‘Globalization Unmasked’, Londen 2001.
Raes K., ‘De democratie op zoek naar een basis’, in ‘Hubeau B. & Elst M. (ed.), ‘Democratie in ademnood’, Brugge 2002, 18-34.
Raimundo Torrado F., ‘La crisis de los sistemas electorales del mundo capitalista’, Havana 2009.
Sachs J., ‘The Price of Civilization. Reawakening American Virtue and Prosperity’, Random House, New York 2011.
Soboul A., ‘Korte geschiedenis van de Franse Revolutie’, Doetinchem1988.
Bron: dewereldmorgen.be

Geen opmerkingen:

Een reactie posten